Onderzoek: Klinisch relevante verandering van de functionele en maximale loopafstand
08 maart 2016
Titel: Minimally Important Difference of the Absolute and Functional Claudication Distance in Patients with Intermittent Claudication
Auteurs: M.M.L. van den Houten, L.N.M. Gommans, P.J. van der Wees, J.A.W. Teijink. Eur J Vasc Endovasc Surg. 2015 Dec 20
Achtergrond: Claudicatio Intermittens (CI) is het meest voorkomende symptoom van perifeer arterieel vaatlijden. Atherosclerose in de grote bloedvaten die de benen van bloed voorzien veroorzaakt spierpijn tijdens het lopen. De ernst van de ziekte en de resultaten van de behandeling van CI worden vaak beoordeeld door de loopafstand te meten met een gestandaardiseerde loopbandtest. Echter, de klinische waarde van de verschillende uitkomsten bij CI is momenteel onderwerp van discussie. Ondanks de belangrijke rol van het verschil in loopafstand bij patiënten met CI, is het onduidelijk in welke mate een verbetering of verslechtering in loopafstand een klinisch relevante verandering vormt in het perspectief van de patiënt. Het doel van dit onderzoek was het minimaal belangrijke verschil (mimimally important difference, MID) van de absolute claudicatio afstand (ACD) en functionele claudicatio afstand (FCD) bij patiënten met CI te schatten.
Methode: Data van 11 poliklinieken voor vasculaire chirurgie in Nederland werden gebruikt. Deze data waren afkomstig uit de EXITPAD studie. De EXITPAD studie was een multicenter, gerandomiseerde gecontroleerde studie waarin gesuperviseerde looptherapie werd vergeleken met een verbaal gegeven loopadvies. Inclusiecriteria waren patiënten in het Fontaine stadium II, een enkel brachiale index (ABI) <0.9 en een ACD van <500 m. De ACD wordt gedefinieerd als de loopafstand waarin ondraaglijke pijn de patiënt dwingt om te stoppen. Een synoniem is de maximale loopafstand. De FCD wordt gedefinieerd als de afstand waarop de patiënt bij voorkeur stopt met lopen vanwege pijnklachten. De walking impairment questionnaire (WIQ) is een uitkomstmaat om de functionele capaciteit van patiënten met CI te meten. De gevalideerde Nederlandse versie van de WIQ werd gebruikt. De MID's werden geschat met behulp van een anchor-based methode. Een anchor is een extern criterium voor een belangrijke verandering en kan gebaseerd worden op patiënt-gerapporteerde uitkomtmaten. Een eerder gedefinieerde MID van
-0,03 voor achteruitgang en 0,11 voor verbetering in de WIQ werden gebruikt als anchors. De studiepopulatie werd verdeeld in 3 categorieën: patiënten met "een klinisch relevante verbetering", "klinisch relevante achteruitgang" en "geen klinisch relevante verandering". De MID voor verbetering en achteruitgang werd bepaald door de boven- en ondergrenzen van de 95% betrouwbaarheidsinterval van het gemiddelde verandering in de ACD en FCD te gebruiken.
Resultaten: De MID van de ACD en de FCD werd bepaald van respectievelijk 102 en 101 patiënten. Op basis van de WIQ anchor had 56,9% van de patiënten een klinisch relevante verbetering na 3 maanden gesuperviseerde looptherapie, 23,5% bleef onveranderd en 19,6% van de patiënten verslechterde. De MID voor de ACD was 305 m voor verbetering en 147 m voor de achteruitgang. De MID voor de FCD was 250 m voor verbetering en 120 m voor de achteruitgang.
Conclusie: De MID's van de op de loopband gemeten ACD en FCD kunnen worden gebruikt om na gesuperviseerde looptherapie de veranderingen in loopafstand te interpreteren. Deze klinisch relevante veranderingen kunnen zowel worden gebruikt in onderzoek als in de klinische zorg.